Het verhaal van Iris (het alter ego van Isis)
Iris raadde mij aan mijn grimoire in de oude runen van de Cirkel te beginnen. De meeste bewoners van Aruc zijn weliswaar telepathisch, maar sommige zaken kun je toch beter opschrijven. Bovendien werkt dit beter dan wat voor geheimschrift ook. Voor een buitenstaander lijken het niet meer dan hanenpoten en wilde krassen, terwijl ze prima leesbaar zijn voor iedere ingewijde heksenadelvrouw.
Ik schreef eerder dat Iris mijn spiegelbeeld leek, een tweede ik, maar mooier en gelukkiger. Pas na een jaar of twee durfde ik te vragen wie ze eigenlijk was. Wat ze eigenlijk was.
‘Laat mij je een verhaal vertellen,’ zei ze, ‘over een meisje dat allesbehalve gelukkig en mooi was.’ Ze raakte mijn voorhoofd aan en ineens was de geschiedenis van Iris daar, als een verhaal dat ik las in prachtig geïllustreerd prentenboek. Een verhaal waarvan ik iedere zin al een dozijn keren gelezen had.
Alice Kyteler was net de laatste amethist voor een magische cirkel in de zanderige grond aan het wrikken toen Artson verscheen. Hij stapte regelrecht uit de muur van de tempel, wat vrij ongebruikelijk was: meestal deed hij zijn best om zich als een mens te gedragen, want sommige bewoners waren doodsbang voor demonen.
Alice zag meteen dat hij bloednerveus was: zijn gezicht veranderde ook steeds van vorm. Nu eens was zijn neus typisch Indiaans, fors als de snavel van een roofvogel, dan weer klein en delicaat als van een Han Chinees. Zijn huidskleur was even veranderlijk: rossig en sproetig als een Ier, dan weer glimmend zwart als een volbloed Ibo.
‘Kom met mij mee, Alice,’ zei hij. ‘Dit moet je zien.’
‘Moet dat nu meteen?’ vroeg ze. ‘Ik zit net middenin een…’ Ze gebaarde met haar offermes naar de tovercirkel die al op begon te gloeien en enkel een spreuk nodig had om zich te openen. Van haar linkerpols viel een druppel vers bloed.
‘Vertellen heeft geen zin. Je moet het met eigen ogen zien.’ Hij knikte. ‘Handig dat er al een cirkel is.’ Hij greep haar hand en trok haar pardoes de cirkel in. Vervolgens sprak hij een woord in de Oude Taal die enkel demonen en heksen kennen.
Er kwam een tollende draai die hen alle richtingen tegelijk rukte. Alice hoorde het bulderen van de astrale storm die tussen de dimensies loeit, viel door een net van paars vuur en toen stonden ze aan de rand van een eikenwoud. De stammen waren oeroud, levende zuilen die nooit de beet van een bijl gekend hadden. Voor hen deinde een muur van parelgrijze mist.
Alice fronste haar wenkbrauwen. ‘Waar zijn we in hemelsnaam?’
‘Dit is de rand van de Cirkel. Hier begint je wereld te rafelen omdat jouw bloed alleen niet genoeg is. Elke dag kruipt de mist tien mijl dichterbij.’
Alice zag meteen wat hij bedoelde. De struiken aan de rand mist waren vreemd verwrongen. Sommige hadden bladeren in de vorm van gezichten of klauwende handen. Boven de mist verschenen de eerste sterren en Alice herkende geen enkel sterrenbeeld. Nergens een Grote Beer of Cassiopeia. Sommige sterren waren heldergroen en dat was een kleur die geen ster in Ierland ooit eerder had gehad.
‘Mijn bloed is niet genoeg,’ fluisterde ze. ‘De Cirkel is aan het oplossen als een brok klei in kokend water…’
‘Haal Alicia hier naartoe. Alleen het bloed van een gloednieuwe heks kan de mist wegduwen en de wereld veiligstellen.’
‘Maar ze is nog te jong! Net zeventien.’ Alice voelde een steek van angst. ‘Ik kan haar onmogelijk onderwijzen en trainen! Ik heb al mijn kracht nodig om mijn eigen bezweringen intact te houden.’
‘Kan Lilith haar niet onderwijzen?’
‘Ze is een beschermster. Geen heks.’
‘Wat we dan nodig hebben, is een spiegelkind. Een dubbelgangster.’
‘Dat is allemachtig gevaarlijk. Om Alicia te onderwijzen moet het spiegelkind evenveel weten als ik. Wie zegt dat ze aan het eind in de spiegel terug zal stappen?’ Ze spreidde haar handen. ‘Ikzelf zou zoiets nooit vrijwillig doen.’
‘Jij ben dol op macht en behoorlijk genadeloos. We moeten iemand vinden die een stuk vriendelijker is dan jij. Iemand die juist dolblij zal zijn om een spiegelkind te worden.’
Kilkenny, Ierland, veertiende eeuw
Deirdre was naar een Ierse koningin genoemd en dat was meteen het laatste aardige dat haar ouders voor haar gedaan hadden. Ze was de zesde dochter van een keuterboertje en beslist de lelijkste. Haar linkervoet was misvormd, met twee vergroeide tenen en grote knobbel onder haar hiel. Een bloedrode wijnvlek besloeg Deirdres halve gezicht. De kans dat ze ooit uit te huwelijken viel, was minimaal en de rest van de familie behandelden haar daar ook naar. De halfblinde, schurftige waakhond waar iedereen over struikelde, kon op meer consideratie rekenen dan Deirdre.
Bovendien was ze onhandig: als iedereen verwacht dat je een klungel bent, schop je vanzelf de houten melkemmer om of haal je enige rok aan een braamstruik open.
Vanaf de verste weide zag Deidre elke dag de Newgrange liggen, de gevreesde elfenheuvel waar iedereen met een grote boog omheen liep en dat nooit zonder een kruisje te slaan en een heilige aan te roepen.
Deirdre wist dat het geen kletspraatjes waren: tot drie keer toen had ze een zwerm zwaluwen over de heuvel zien vliegen die midden in hun vlucht abrupt verdween. Ze zijn het Elfenland ingevlogen, had ze toen gedacht. Naar een land waar de zon eeuwig schijnt en er torens van zilver en ivoor aan de horizon oprijzen.
De derde keer had ze de stok waarmee ze de ganzen naar de modderige poel dreef, op de grond gegooid en was door de stugge zegge naar de heuvel gehobbeld. Ze hoopte dat de heuvel haar zou opslokken, net als de zwaluwen, en haar het Veelkleurige Land uit de oude verhalen zou binnenlaten.
Deirdre wist natuurlijk dat zoiets haar ziel kon kosten: Faery lag immers vlak naast de Hel en de bewoners waren weinig beter dan duivels? Toch, ze leefde nu al in de Hel, een modderige, waarin iedereen haar uitschold en ze enkel het schraapsel onderuit de pan als avondeten kon verwachten.
Er liep een karrenspoor in een boog om de heuvel heen en Deirdre had gehoord dat het uiteindelijk bij een abdij eindigde. Ze wist dat meisjes die te veel waren vaak als nonnetjes in een klooster opgenomen werden. Dat gold vast niet voor haar: de heiligen in hun gouden gewaden zouden hun neus voor haar ophalen en de andere nonnetjes zouden zich voor haar schamen.
De Newgrange rees uit het landschap op, overgroeid met struiken. Hier en daar zag je witte stenen uit de heuvel omhoogsteken. Waarschijnlijk was het een bedolven muur die om de hele heuvel heenliep. De ingang vormde een duistere opening: twee megalieten met een derde als deurpost.
Ze liep dichterbij, stapje voor aarzelend stapje en ten slotte stond ze voor de opening. De klamme geur van bealgde steen en de stank van stilstaand water walmde naar buiten. Het was ineens ondenkbaar dat daarachter het Veelkleurige land met zijn eeuwige lente zou liggen. In die donkere gang zou ze enkel afgekloven hazenbotjes en rottende kippenveren vinden. Dat en vossenkeutels.
Haar schouders zakten omlaag en ze draaide zich om. Iets felroods fonkelde in het gras en toen ze de edelsteen opraakte, wist ze meteen de naam ook. In het sprookje van de Rattenkoning vond de molenaarszoon een robijn, zo rood als bloed.
Twee meter verderop glinsterde een tweede steen: ditmaal een rijk groen, even groen als de kleur van de eerste uitbottende blaadjes. Ze volgde het spoor en snelde gebogen door het gras.
‘Deirdre,’ sprak een stem in haar hoofd. ‘Dat alles en meer kan jouw bezit worden.’
Ze schoot overeind, keek geschrokken om zich heen. Iets voorbij de ingang stonden twee wezens zo schitterend dat het alleen maar elfen konden zijn. De vrouw droeg een mantel van blauw satijn, net als Maria achterin de kerk. In haar krullen glinsterde een net van robijnen. Haar gezicht was kil als van een engel en even mooi. Dit was een vrouw die nooit een dag honger had hoeven lijden.
‘Mijn naam is Alice’, zei de vrouw. ‘Alice Kyteler en ik kan al je dromen vervullen.’
De man knikte. Hij had een gezicht zo open als een beekje waarin zonnevlekken dansten. Een gezicht dat niet knap was, maar vriendelijk, als de favoriete oom die ze nooit gehad had. ‘Volg ons, Deidre, en we brengen je naar een land waarin je elk gezicht kunt dragen dat je wilt. Waar mensen oprecht van je zullen houden en je nooit hoeft te sterven of weg te rotten als wormenvoer.’
‘De priester zegt, dat als iets te mooi is om waar te zijn, dat het ook zo is.’
‘Een wijs man. Natuurlijk heeft het een prijs. Je moet er wel iets voor doen. In feite is het hard werk. Hard maar bevredigend en je kunt elke nacht op een donsveren matras slapen en zoveel kaarsen laten branden als je maar wenst.’
‘Ik ben een heks’, zei de vrouw, ‘en ik wil dat mijn dochter onderwijst. Haar alles leert wat ik weet.’
Deirdre staarde haar aan. ‘Maar ik… Ik weet niks. Mijn zussen zeggen dat het achtereind van een varken slimmer is dan ik. Een heks, zij heeft toch dikke toverboeken vol spreuken die met het bloed van ongedoopte zuigelingen geschreven werden? Ik ken de letters van het alfabet niet eens!’
‘Je kwam hier, naar een plaats waar alle boeren schichtig van wegkijken,’ zei de man. ‘Je bent dapper en wanhopig. Dat is een prima start.’
De vrouw vouwde haar armen over elkaar en keek op Deirdre neer. Haar ogen waren even groen als de smaragd, kattenogen, roofdierogen. Voor haar was Deidre niet meer dan een smakelijk muisje, een prooi. Deirdre begreep echter ook dat deze vrouw nooit tegen haar zou liegen, omdat ze Deirdre de moeite van het liegen eenvoudig niet waard vond. Op de een of andere vreemde manier was dat bijzonder geruststellend.
‘Ken je de legende van Wit-als-sneeuw en de Zwarte Koningin?’ vroeg Alice.
Deidre knikte. ‘Haar stiefmoeder had een sprekende spiegel die alles wist, iedere uithoek van haar rijk kon zien.’
‘Precies, Deirdre. Ik wil dat je zo’n levende spiegel wordt. Je zult mijn kinderen en mijn kleinkinderen onderwijzen. Als zij in jouw spiegel kijken, zullen ze hun eigen gezicht weerkaatst zien, maar mooier, wijzer en slimmer. Dat zal jouw gezicht zijn. Geen grove wijnvlek meer en als jij uit de spiegel stapt, zul je soepel als een hinde lopen. Jij zult hun dubbelganger zijn, hun gids en hun beste vriendin zolang als dat nodig is.’
‘En daarna verdwijn ik weer in de spiegel?’ vroeg Deidre achterdochtig. ‘De kist in tot ik weer nodig ben voor het volgende kind?’
‘Je zult je geen seconde vervelen’, zei Alice. ‘Als spiegelkind zal elke spiegel je oog zijn, iedere stille poel, elke glimmende dauwdruppel. Je kunt de gedachten zien van iedereen die in jouw spiegel kijkt en ik zal de eerste zijn.’
‘In de Cirkel staat de tijd voor een mens uit deze wereld stil’, zei de man. ‘Je zult nooit oud hoeven worden, nooit hoeven sterven.’
De heks legde een kring van edelstenen in het gras en pakte Deirdre’s hand vast. ‘Knijp je ogen stijf dicht. De sprong van hier naar de Cirkel is nogal beangstigend voor een oningewijde.’
Iets kneep alle lucht uit Deirdre’s longen, huilde als een horde wolven in haar oren. Een vlaag ijzige kou streek over haar gezicht, gevolgd door een hitte als het withete vuur van een smidse.
‘We zijn er’, zei de man.
De hal was onbeschrijflijk mooi: met mozaïekmuren en een vloer van glimmend zwart glas. Vogel zongen in de verte, vogels die helder als leeuweriken en nachtegalen zongen. Niks geen kraaiengekras of hees ganzengegak. De bloemengeur van een eeuwige lente tintelde in haar neus.
‘Dit is het Veelkleurige land?” vroeg Deidre. ‘Het Elfenrijk?”
Alice lachte. ‘Zo dicht als je maar bij het Paradijs kunt komen, meisje. Met nergens een bisschop of kerktoren.’ Ze pakte Deidre bij de hand en troonde haar mee naar een manshoge spiegel. De spiegel was met zonlicht gevuld en even beweeglijk als water.
‘Stap erin, meisje. Dit zal voortaan jouw paleis zijn.’
Nu niet aarzelen, ging het door Deidre. Ik kan het. Ik zal de gezichten van al haar dochters dragen en even wijs worden als een boomvol uilen.
Ze stapte naar voren en het glas omarmde haar, trok haar zachtjes naar binnen.
Binnen de spiegel lag een volkomen nieuw land vol eindeloos weerkaatsende paleisgangen en regenbogen. Ineens had Deirdre duizend ogen, tienduizend ogen, die de hele wereld zagen. De zon ging onder op honderden plaatsen tegelijk en kwam op hetzelfde moment op boven een zee vol rotseilanden waarop zeehonden zo groot als ploegpaarden naar de hemel loeiden. Ze zag niet alleen deze nieuwe wereld maar Ierland ook, Frankrijk. Ieder paleis en hutje waar iemand een spiegel had opgehangen.
‘Deirdre?’ zei Alice en haar gezicht vulde de spiegel.
Haar groene ogen waren als poorten en Deirdre gleed moeiteloos Alice’s hoofd in, werd Alice. Ze zag een brandstapel waar haar vriendin in vlammen opging en kon niets doen. Ze lag met vier echtgenoten, baarde kinderen, maar al die zaken waren wat ieder mens kon overkomen. Wat telde was de magie, de kennis die de heksenadel in drieduizend jaar verzameld hadden.
Ze stapte de spiegel uit en zoals Alice beloofd had, was het een soepele stap, met een voet die vijf tenen had en een perfecte hiel. Deirdre wreef over haar gezicht en het was glad, niet langer ruw en schilferig. Ze haalde een hand door haar haar en het waren krullen.
Mijn ogen zijn nu vast groen, net als Alice. Ze schudde haar hoofd: ‘Ik dacht dat je een monster was, maar diep van binnen meen je het goed. Al blijf je een egoïstisch kreng.’
Alice sprak drie woorden in de Oude Taal: ‘Adsharin edipool…’
‘Rachhadid,’ vulde Deidre de spreuk moeiteloos aan en uit het zwarte glas ontsproot een paardenbloem.
‘Het werkte!’ riep Alice. ‘Jij bent mij. Je weet alles wat een heks hoort te weten!’
Ja, dacht Deidre, alles wat een heks hoort te weten en dat is nog maar het begin. Alice had beloofd dat een spiegelkind altijd net iets mooier, wijzer en slimmer dan haar voorbeeld zou worden.
Een dag later begon het al te wennen: door honderden ogen tegelijk over de Cirkel uit te kijken.
‘Uh, spiegel?’ hoorde ze. ‘Vrouwe van de spiegel? Mijn moeder zei dat je mij alles kon vertellen wat ik wilde weten. Mij kon leren hoe ik een heks moet worden.’
Een meisje stond voor de spiegel: ze had lang blond haar, steil terwijl dat van haar moeder krulde. Deidre voelde haar gezicht veranderen, haar hele lijf en wist dat ze nu het evenbeeld van Alicia moest lijken.
Ze stapte uit de spiegel en glimlachte naar het onzekere meisje, legde een hand op haar schouder. ‘Noem mij maar Alyssa. Ik weet zeker dat wij heel goede vriendinnen zullen worden.’